Volleybal, een spel van strategieën en coördinatie, kent verschillende speelsystemen. Een van de meest populaire is het 5-1 systeem, waarbij vijf aanvallers en één setter op het veld staan. In deze blog ontleden we dit systeem tot in detail, en bekijken we hoe het een dynamisch en divers aanvalsspel mogelijk maakt.
Wat is het 5-1 Systeem?
Het 5-1 systeem is gestructureerd rond één spelverdeler en vijf aanvallers. De ‘1’ staat voor de enkele spelverdeler, terwijl de ‘5’ verwijst naar de vijf aanvallers. Het verschil tussen dit systeem en andere, zoals 4-2 en 6-0, ligt in de combinatie van spelverdeling en aanvallend vermogen op het veld.
De Basisposities in het 5-1 Systeem:
- Spelverdeler: De spelverdeler is de spil van het systeem, met de taak om nauwkeurige ballen aan de aanvallers te geven. Techniek, snelheid en precisie zijn van cruciaal belang voor deze positie.
- Libero: Gespecialiseerd in verdedigende taken, de libero mag dus niet aanvallen. Deze speler is vrijgesteld van reguliere rotaties, wat flexibiliteit biedt in de defensieve formatie.
- Middenaanvallers: Twee middenaanvallers spelen hoofdzakelijk aan het net en zijn verantwoordelijk voor het blokkeren van de aanval van de tegenstander en het aanvallen van ballen opgezet door de spelverdeler.
- Passer/Lopers(buitenaanvallers): Twee buitenaanvallers, zijn verantwoordelijk voor het verdedigen en aanvallen.
- Diagonaal: De diagonaal is uniek in het 5-1 systeem; deze speler richt zich puur op aanvallen en zet geen ballen op.
Aan beide kanten van het net wordt het volleybalveld in twee zones verdeeld door een horizontale lijn dwars over het veld. Dit wordt de aanvalslijn of driemeterlijn genoemd. Bij elk team moeten drie spelers vóór deze lijn beginnen en drie spelers achter de lijn.

De spelers op de voorste rij zijn meestal gespecialiseerd in blokken tijdens de verdediging en het springen en smashen en scoren tijdens de aanval. De spelers op de achterste rij zijn een combinatie van spelverdelers, verdedigers en de libero, een speler die een andere kleur jersey draagt dan de rest van het team. Lees verder om meer te leren over al deze posities; hoe ze heten, wat elke positie doet en welk type speler meestal uitblinkt in die rollen. Hieronder onthullen volleybalcoaches alle bijzonderheden, plus hoe de posities over het veld rouleren.
1. Spelverdeler
Spelverdelers leiden de aanval. Ze zorgen ervoor dat de spelers op de juiste plaatsen staan. Ze verdelen de bal. En ze bepalen wie bij elke speelbeurt de mogelijkheid heeft om te scoren.
Voordat er wordt gespeeld, bepalen de spelverdelers hoe ze gaan aanvallen. Ze vertellen hun teamgenoten met behulp van handsignalen of cijfers waar ze heen moeten en welke bewegingen ze moeten maken als de bal eenmaal in het spel is.
Ook op deze manier lijkt de spelverdeler op een quarterback: ze raken de bal bij iedere speelbeurt aan en beslissen waar de bal vervolgens heen gaat. Als de bal over het net wordt geslagen, verdedigt een speler door de bal omhoog de lucht in te slaan. Behalve in gevallen waarin de spelverdeler degene is die de bal de lucht in heeft geslagen, is de spelverdeler de volgende speler die de bal aanraakt. Ze geven dan een van de aanvallers een set-up om de bal te kunnen smashen en proberen te scoren.
2. Passer/loper(buitenaanvaller)
De buitenaanvaller, ook wel passer/loper genoemd, speelt linksvoor. De buitenaanvaller is traditioneel de beste van het team in het maken van smashes om te scoren. Dat komt omdat ze op een plek op het veld staan waar het voor de spelverdeler het gemakkelijkst is om een set-up te geven. Daarom ontvangen ze vaak de meeste set-ups.
Bij de aanval kunnen buitenaanvallers worden opgesteld om te lopen en een mooie pass te maken als de spelverdeler tijd heeft om in positie te komen en een set-up te maken zodat de buitenaanvaller de bal kan smashen. Maar als de spelverdeler een lastige bal krijgt, kan die een hoge set-up geven en een zachte bal richting de linkerpaal slaan, waar de buitenaanvaller opspringt en de bal naar de andere kant van het veld smasht.
“Een andere reden waarom buitenaanvallers goed moeten zijn in springen en smashen, is dat ze meestal voor elke rally in het spel blijven. Aangezien de spelers rouleren, betekent dat dat buitenaanvallers niet alleen bij het net moeten kunnen smashen, maar ook van achter uit het veld.”
“De drie spelers die [aan het begin van het spel] op de achterste rij staan, mogen de bal niet vóór de driemeterlijn en boven het net aanraken. Als een buitenaanvaller tijdens een rally achterin het veld begint, achter de driemeterlijn, kan diegene tijdens dat spel niet voor de lijn springen en smashen.
Als ze achterin spelen, moeten buitenaanvallers ook goed zijn in passen om de bal naar voren te kunnen spelen.
3. Diagonaalspeler (opposite)
De diagonaalspeler, speelt aan de netpaal aan de rechterkant van het veld. Dit betekent dat ze tegenover de buitenaanvaller van de tegenstander staan.
“Diagonaalspelers moeten goede blokkeerders zijn, want ze blokkeren de buitenaanvaller van de tegenpartij. Dus diagonaalspelers krijgen de meeste kansen om aanvallen te blokkeren.
Vanwege hun positie op het veld spelen linkshandige spelers vaak als diagonaal. Ze moeten kunnen passen en set-ups kunnen maken. Als de rally’s gaan zoals verwacht, wordt de bal door een speler van de verdediging geraakt, waarna de spelverdeler de bal raakt en een set-up voor een van de aanvallers opzet. Maar als de spelverdeler de eerste bal raakt, is het vaak de diagonaalspeler die inspringt om een set-up te maken voor een andere aanvaller.
Diagonaalspelers moeten kunnen springen en de bal kunnen raken vanaf de voorste rij, maar ook vanaf de achterste rij. Deze rol krijgt misschien niet zo veel set-ups als de buitenaanvaller, maar diagonaalspelers zijn essentieel om te winnen.
4. Middenaanvaller
De middenaanvaller, ook midblokkeerder genoemd, staat in het midden op de voorste rij opgesteld.
Zij doen al het zware werk. Ze moeten het hele net verdedigen, dus zijn ze verantwoordelijk voor het blokkeren aan beide kanten. Bij het blokkeren springen de middenaanvallers voor het net om de ballen tegen te houden die door de aanvallers van de tegenpartij worden gesmasht.
Omdat blokkeren een belangrijk deel van hun rol vormt, behoren de middenaanvallers van oudsher tot de langste spelers op het veld. Buitenaanvallers en diagonaalspelers hoeven alleen in hun zone te kunnen blokkeren, waardoor ze niet zoveel zijwaartse bewegingen hoeven te maken. Middenaanvallers overbruggen het veld van zijlijn tot zijlijn.
Tijdens de aanval staat de middenaanvaller op de moeilijkste positie voor de spelverdeler om een set-up aan te geven. Een set-up in de buurt van een van de palen maken, waar de diagonaalspelers en buitenaanvallers staan, is gemakkelijker dan in het midden.
5. Libero
De libero is gemakkelijk te herkennen op het veld: het is de speler die een andere kleur shirt draagt dan de rest van diens teamgenoten. Dat is echter niet het enige dat deze positie bijzonder maakt.
“Bij damesvolleybal heb je 15 wissels per set en de libero telt daarbij niet mee”. De libero, dat van het Italiaanse woord voor ‘vrij’ komt, kan vrij in en uit het spel worden gewisseld. (André Heller)
Dus als middenaanvallers of andere aanvallers naar de achterste rij rouleren, kunnen ze voor de libero in- en uitgewisseld worden zonder dat de wissels meetellen voor het team. Hierdoor gaat het spel sneller, want de wissel hoeft niet te worden genoteerd en de libero kan gewoon het veld op en af lopen.
Dit helpt ook bij de verdediging van het team. Meestal zijn libero’s vervanging voor de middenaanvallers, die soms de zwakkere verdedigers en passers van het team zijn. “Libero’s zijn verdedigingsgoeroes. Ze zijn meestal de beste passer en beste verdediger van een team.”
Hoewel je ze onbeperkt kan wisselen, zijn libero’s aan enkele beperkingen gebonden: ze mogen een rally alleen op de achterste rij beginnen, wat betekent dat ze nooit voor de driemeterlijn mogen springen en smashen. Libero’s mogen geen bovenhandse set-up geven vanuit het voorvak, indien een aanvaller daarop een aanvalsslag uitvoert.
En afhankelijk van waar het spel wordt gespeeld, mogen ze óf niet serveren óf alleen serveren als ze worden gewisseld voor een van hun medespelers. Bij internationale wedstrijden mogen libero’s niet serveren.
Zo rouleren posities in volleybal
Hoewel de posities hun ideale plaatsen op het veld hebben; buitenaanvaller links, diagonaalspeler rechts, middenaanvaller in het midden, enz. — is er een probleem: de spelers moeten rouleren.
“Je hebt drie mensen voor en drie achter. Zodra je een punt verdient, moet je rouleren en draai je één plaats door in een grote cirkel”. (Jonny Neeley)
Spelers doen dit met de klok mee nadat het team met de service een punt wint en voordat hun team weer mag beginnen met serveren. Bij de eerste roulatie zal bijvoorbeeld de buitenaanvaller opschuiven naar het midden. De middenaanvaller gaat naar de positie rechtsvoor, waar normaal de diagonaalspeler staat. En de diagonaalspeler rouleert naar rechtsachter.
De oplossing: nadat de bal is geserveerd, gaat iedereen vlug terug naar hun normale positie. In het voorbeeld hier zou de buitenaanvaller terugschuiven naar links en de middenaanvaller weer naar het midden.
“Als ons team serveert is dat heel gemakkelijk, want we kunnen gewoon wisselen op het moment dat de serveerder balcontact heeft”. Het is lastiger in de verdediging, want het team moet de opslag proberen te blokkeren en weer in positie komen. (Jonny Neeley)
Nog een lastig deel: de driemeterlijn. Als spelers naar de achterste rij rouleren, mogen ze bij het net niet springen en slaan. Dus de diagonaalspeler, die rechtsachter is gerouleerd, mag niet bij het net slaan tot diens positie weer op de voorste rij komt. Ze moeten ofwel springen en slaan vanaf de achterste rij, of worden gewisseld voor een libero of verdedigingsspecialist.
bron: (https://www.nike.com/nl/a/volleybalveld-posities)
